De gelukkige rekenklas aan het werk

Het fijne van een onderwijsboek dat een onderwerp vanuit meerdere invalshoeken benadert, is dat je op willekeurige plekken kunt beginnen met lezen.

De gelukkige  rekenklas aan het werk

De gelukkige rekenklas aan het werk (2025), dat onder redactie van Marisca Milikowski en Tom Braams bij Boom is verschenen, is hier een mooi voorbeeld van.

Het boek is een vervolg op De gelukkige rekenklas uit 2008. In de tussenliggende periode zijn er ontwikkelingen geweest in en rond het rekenonderwijs en diverse auteurs maken de balans op, terwijl er ook artikelen uit de 2008-editie zijn opgenomen. Zo krijg je als lezer een beeld van hoe het was en hoe het nu is. Je kunt – daarbij ook kijkend naar het rekenonderwijs op je eigen school of opleiding – wellicht tot inzichten komen over wat er goed gaat en beter zou kunnen.

Waar zou je als onderwijsprofessional kunnen beginnen met lezen? Mijn voorstel is om met hoofdstuk 8 te beginnen. Dat hoofdstuk gaat over de pabo. Daar wordt immers, naar men mag hopen, de basis gelegd voor vakbekwame leraren die zelf goed kunnen rekenen én rekenen goed kunnen uitleggen. Ik moest tijdens het lezen van dit hoofdstuk, dat is geschreven door Liesbeth van der Plas, denken aan een bekende uitspraak van de psycholinguïst Mark Seidenberg. Hij merkte het volgende op over leraren die lezen onderwijzen: ‘Being an expert reader
doesn’t make you an expert about reading
.’ Hoe zit dat met rekenen? Van der Plas constateert in haar bijdrage droog en somber dat leraren na vier jaar opleiding nog steeds niet boven de lesstof staan. Toekomstige leraren zijn zelf op hun basisschool geschoold in ‘zelfontdekkend’ leren en komen het werkveld binnen met een fundamenteel gebrek aan kennis over effectieve didactiek en kennis van de altijd werkende en toepasbare rekenrecepten, aldus Van der Plas. Dat is nogal wat. Kijk, dat je geen rekenexpert bent is tot daaraantoe, maar als je zelf niet goed kunt rekenen, dan bestaat de reële kans dat je de leerlingen in je klas niet of onvoldoende op weg helpt om rekenvaardig te worden.

‘Tegen alle somberheid over het rekenonderwijs in, laat dit boek ook positieve ontwikkelingen zien’

Hoe kan dit worden doorbroken? Van der Plas doet enkele suggesties om in de opleiding het curriculum zo in te richten dat leraren de acht rekenrecepten kennen en foutloos kunnen toepassen, terwijl bijdragen van Marcel Schmeier (over het belang van uitgewerkte voorbeelden) en Rob Milikowski (over de methodiek ‘Zo leer je kinderen rekenen’) de lezer inzicht geven in didactiek. En een hoofdstuk dat je als lezer zeker niet mag overslaan, is hoofdstuk 6 van Sietske Walda. Zij legt haarfijn uit waarom het zo belangrijk is om als leraar kennis te hebben van hoe kinderen leren en van de werking van het geheugen.

Zo bekeken kan dit boekje een bijdrage leveren aan het opbouwen van kennis en inzichten over rekenonderwijs. Maar er is meer. Zo is het goed om zicht te krijgen op de ontwikkeling van het rekenonderwijs in Nederland en de keuzes die zijn gemaakt. Hoofdstuk 2 van Jan van der Craats laat de lezer zien hoe we in het rekenonderwijs in een aantal mythen zijn gaan geloven die hebben geleid tot werkboekjes vol leuke plaatjes en verhaaltjes, maar waarin maar weinig oefenmateriaal te vinden is. Van der Craats trok in 2007 aan de bel tijdens de jaarlijkse Panamaconferentie, een bijeenkomst voor rekenexperts die wordt georganiseerd door de Universiteit Utrecht. Zijn lezing, waarin hij inging op de vraag waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen, was een steen in de vijver van het toenmalige rekenonderwijs. Van der Craats liet zien dat het toenmalige rekenonderwijs ervoor zorgde dat kinderen later moeite zouden hebben met functioneren in de maatschappij (ongecijferdheid), een gebrek aan zelfvertrouwen zouden ontwikkelen en moeite zouden hebben om nieuwe (reken)problemen op te lossen.

Dat er sindsdien het nodige is veranderd en dat er een beweging is opgekomen richting een sterke didactiek en veel oefenen, valt in andere bijdragen te lezen. Daarmee laat het boek, tegen alle somberheid over het rekenonderwijs en de rekenvaardigheid van onze jongeren in, ook positieve ontwikkelingen zien. Wie optimistisch is over het (reken)onderwijs kijkt uit naar de derde editie van dit boek, dat rond 2042 zal uitkomen. Daarin zal staan beschreven dat Aïcha en Sem geweldige rekenaars zijn, mede dankzij de inzet en hardnekkigheid van mensen in en rond het onderwijs die er vast van overtuigd zijn dat alle kinderen goed kunnen leren rekenen. Het lezen van dit boek zal voor elke leraar in Nederland een stap in die richting betekenen.