‘Effectief leraargedrag kan leerwinst opleveren tot wel 25 procent’
Voor haar boek Zicht op de les (2024) deed Hannah Bijlsma onderzoek naar de leskwaliteit in het onderwijs. Zij pleit daarin voor meer zicht op de les om zowel op leraar- als op schoolniveau te werken aan de verbetering van de leskwaliteit. In gesprek met de Liniaal licht zij haar bevindingen toe.
Om in algemene zin iets te zeggen over de leskwaliteit in Nederland is lastig. Maar uit onderzoek van de Onderwijsinspectie op basis- en middelbare scholen weten we dat de verschillen in leskwaliteit tussen leraren groot zijn. En niet alleen in Nederland.
Bijlsma: ‘Ook uit internationale studies blijkt dat er veel variatie is in de kwaliteit van lessen. Dat is niet verrassend, want leraren verschillen als persoon, in ervaring, in aanpak, in kennis en vaardigheden, et cetera. Maar op het moment dat hoeveel je leert, afhangt van welke leraar er voor de klas staat, wordt het problematisch. Dan heeft de ene leerling simpelweg meer geluk dan de andere.’
‘Als hoeveel je leert afhangt van welke leraar er voor de klas staat, wordt het problematisch’
Die verschillen in leerwinst worden voor een aanzienlijk deel bepaald door leraargedrag. Bijlsma: ‘Effectief leraargedrag kan bij leerlingen een leerwinst opleveren tot wel 25 procent. Bij kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status is die leerwinst zelfs nog groter. En die winst in leerprestaties wil je natuurlijk zo veel mogelijk bevorderen.’
Daarom is meer zicht op de leskwaliteit ook zo belangrijk. Bijlsma: ‘Als je weet dat die verschillen er zijn en wat die teweeg kunnen brengen in de schoolloopbaan van de leerling, dan wil je ervoor zorgen dat alle leraren zo effectief mogelijk lesgeven. Want daarmee stimuleren we niet alleen gelijke kansen in het onderwijs, maar ook dat alle leerlingen leren wat ze zouden moeten leren.’
Maar om daar te komen, moet je wel eerst weten wat je moet verbeteren. Pas dan kun je – op basis van de data die je verzamelt – doelgericht werken aan de dingen die verbeterd moeten worden, zowel op leraar- als op schoolniveau.

Hoe meet je leskwaliteit?
Een veelgebruikte methode om meer zicht te krijgen op de leskwaliteit is lesobservatie. Hierbij wordt er door een externe observator (vaak een schoolleider) gekeken naar de les op basis van professionele standaarden en een bepaald idee van leskwaliteit. Dit wordt vaak gezien als de meest objectieve manier, maar er zijn meer manieren om zicht te krijgen op de les. Bijlsma: ‘Ook leerlingen zijn een belangrijke bron van informatie. Zij kunnen vaak heel goed aangeven of ze zich bijvoorbeeld veilig voelen tijdens de les of in welke mate er gedifferentieerd wordt door de leraar.
Een andere manier is kijken naar toetsresultaten of naar voorbereidingen van leraren. Ook kun je leraren zelf vragen wat zij van hun les vinden. Al deze meetmethodes hebben los van elkaar bepaalde voor- en nadelen, maar als je ze combineert, kun je een redelijk goed beeld krijgen van de leskwaliteit.’
Een betrekkelijk nieuwe methode waarmee je de leskwaliteit kunt meten is kunstmatige intelligentie (AI). Hannah Bijlsma is er enthousiast over. ‘Je kunt bijvoorbeeld door ChatGPT laten analyseren hoe vaak je hoge verwachtingen van leerlingen hebt, hoe vaak je proces- of productgerichte feedback geeft en hoe vaak je welke leerlingen aanspreekt. Dat geeft je heel veel informatie over specifieke bewoordingen die je wel of niet gebruikt. Ook kun je met behulp van AI beeldmateriaal laten analyseren, bijvoorbeeld om je te helpen bij je lesvoorbereiding.’
Bijlsma wijst echter ook op de risico’s en beperkingen van AI. ‘Privacy is een heel belangrijke. Je moet heel goed weten waar je gegevens in stopt en wat daarmee gedaan wordt. Waar worden die data bijvoorbeeld opgeslagen? Een andere belangrijke beperking is dat de AI-assistent alleen op basis van bepaalde taalmodellen feedback geeft, terwijl je niet precies weet waar alle data vandaan komen. Maar AI biedt zeker veel kansen, die in het onderwijs nog een stuk beter benut kunnen worden.’
‘Ook leerlingen zijn een belangrijke bron van informatie over de kwaliteit van de les’
Vijf aspecten van leskwaliteit
Er zijn dus vele manieren om de leskwaliteit te meten. Maar wat is dan een goede les? Bijlsma: ‘Een goede les definieer ik altijd als een les waarin leerlingen hebben geleerd wat jij als leraar wilt dat ze leren. Daarvoor is effectief leraargedrag nodig. En daar hangen vijf aspecten mee samen. Het eerste is dat je als leraar zorgt voor een veilig en stimulerend leerklimaat. Dus leerlingen voelen zich veilig om jou iets te vragen en je toont als leraar hoge verwachtingen naar je leerlingen toe. Het tweede is dat je zorgt voor een goed en georganiseerd klassenmanagement, waarbij de regels en procedures helder zijn voor de leerlingen. Een ander aspect is een duidelijke inhoudelijke instructie. Dat gaat dan zowel om het bijbrengen van kennis als om het aanleren van vaardigheden. Hierbij hoort ook goede feedback op de inhoud. Een vierde punt is het bewust afstemmen van je les op verschillen tussen leerlingen. En het vijfde aspect van effectief leraargedrag is een beroep doen op het zelfregulerend vermogen van leerlingen, zodat zij niet alleen maar leren wat zij aangereikt krijgen, maar ook begrijpen waarom ze dat leren.’
Om deze vijf aspecten te waarborgen, is het belangrijk om als school een gedeelde visie te hebben op leskwaliteit. Daarbij kijk je ook nadrukkelijk naar de inhoud die in de les wordt aangeboden. Bijlsma: ‘Alle leraren zouden moeten weten: dit verwachten wij op school van een goede les. Zij moeten ook weten waar ze bij die vijf aspecten op moeten letten. Je kunt wel zeggen: een goede leraar zorgt voor een veilig en stimulerend leerklimaat, maar dat vraagt wel wat van iemand. Dat betekent dat je aan het begin van de dag al je leerlingen begroet als ze binnenkomen, dat je op een positieve manier met ze communiceert, en dat je het gedrag van leerlingen goed reguleert. Alles moet gericht zijn op het bevorderen van leren.’

Meer grip op lerarenopleidingen
Voor het verbeteren van leskwaliteit zijn meerdere partijen nodig. Allereerst de scholen. Bijlsma: ‘Veel scholen zijn bezig om de leskwaliteit te verbeteren, maar de effecten daarvan zijn vaak beperkt. Uit onderzoek weten we dat er vier kenmerken zijn die een positief effect hebben op de prestaties van leerlingen. Hoe vaker die vier in professionaliseringsactiviteiten samenkomen, hoe groter het effect is op de prestaties van leerlingen. Het eerste aspect dat bijdraagt aan het verbeteren van lessen, is een duidelijk beeld van wat ‘goed’ is. Daarnaast is een goede samenwerking tussen leraren cruciaal, en moeten zij goed gecoacht worden bij deze activiteiten. Tot slot is het belangrijk dat professionaliseringsactiviteiten een beroep doen op het zelfregulerend vermogen van leraren. Dus dat ze niet alleen nadenken over hoe ze die activiteiten moeten toepassen, maar ook weten waarom.’
Leraren kunnen zelf ook het nodige doen om hun lessen te verbeteren. Bijlsma: ‘Als leraar moet je je heel bewust zijn van het belang van je eigen lessen. Heb de overtuiging dat je er als leraar toe doet. Als je vanuit die overtuiging lesgeeft, wil je continu nadenken over je eigen lessen. Ik vind ook dat leraren kennis nodig hebben van wat een effectieve les is. En steeds op basis van die kennis kunnen reflecteren op hun eigen les; wat ging er goed en wat kan er beter?’
‘Als leraar moet je heel bewust zijn van het belang van je eigen lessen’
Tot slot is er nog de overheid. Kan zij nog iets betekenen in het verbeteren van de leskwaliteit? Bijlsma: ‘Helaas zijn de mogelijkheden voor de overheid om te sturen op leskwaliteit beperkt. Dat komt omdat er maar heel weinig wetgeving is. Maar die kan er natuurlijk wel komen. Bijvoorbeeld om de Onderwijsinspectie meer handvatten te geven om toe te zien op de leskwaliteit. Of om handen en voeten te geven aan de professionalisering van leraren door middel van een register, zoals dat voor zorgverleners bestaat. Of om lerarenopleidingen te versterken. Er moet wat mij betreft meer eenduidigheid komen in welke kennis en vaardigheden lerarenopleidingen aanbieden. Want het valt niet te rechtvaardigen dat de leraar die van de ene opleiding afstroomt veel minder effect bij een leerling teweeg weet te brengen dan de leraar van een andere opleiding. Deze drie dingen – meer zicht op de leskwaliteit, een professionaliseringskader en het versterken van lerarenopleidingen – zijn niet van vandaag op morgen gerealiseerd, maar in het buitenland zien we dat het
wel kan.’