Paul Kirschner over onderwijsmythes, misverstanden en de keukenmachine
Je zou hem gerust een luis in de pels van het onderwijs kunnen noemen, op zowel nationaal als internationaal niveau. Of beter: een wakend geweten.
Professor dr. Paul A. Kirschner, inmiddels met emeritaat, is internationaal gerenommeerd onderwijsonderzoeker en een van de meest uitgesproken stemmen in het Nederlandse debat over onderwijs en leren. Hij is niet bang om heilige huisjes omver te werpen. Kirschner heeft geen tijd voor onderwijsmodellen die op aannames berusten in plaats van op bewijs. Wat hij wél heeft, is een schat aan kennis over hoe mensen leren – en een vlijmscherpe pen om mythes door te prikken.
Ik spreek hem via Zoom op een woensdagochtend. Hij is niet gecharmeerd van het feit dat ik de interviewvragen gisteren pas om 22:30 uur aanleverde. Evengoed wil hij benadrukken dat het feit dat hij zich laat interviewen geen steun is voor de commerciële activiteiten van het Nederlands Mathematisch Instituut. Mijn
pogingen om aan te geven dat de Liniaal juist bedoeld is om non-commerciële onderwijsvisies te promoten ten spijt. Uiteindelijk geeft Kirschner akkoord en we kunnen van start, onder voorwaarde dat zijn onafhankelijkheid expliciet wordt benoemd.
Het eerste wat ik wil weten van mijn onderwijsidool, is wat het grootste misverstand is over hoe mensen leren. ‘Een van de grootste misverstanden is dat iedereen op een andere manier leert,’ zegt Kirschner. ‘Onze cognitieve architectuur – ons systeem van leren en denken – is ongeacht leeftijd, kleur, geslacht en sociaaleconomische status allemaal hetzelfde, net zoals ons spijsverteringssysteem.’ Geldt dat ook voor leerlingen met uitdagingen? Hij wijst op recent onderzoek dat toont dat ook bij leerlingen met ADHD en dyslexie expliciete instructie het beste werkt. ‘Al die onderzoeken naar expliciete instructie versus ontdekkend leren of naar het inzetten van leerstijlen... Het is alsof we nog een keer moeten gaan uitzoeken of zwaartekracht bestaat.’
U bent een uitgesproken criticus van 'constructivistisch onderwijs'. Waarom werkt die aanpak volgens u niet goed?
‘Omdat constructivisme een filosofie is, en geen didactiek. Jouw cognitieve schema’s zijn heel anders dan de mijne, de relaties in jouw hoofd en de wereld die jij geconstrueerd hebt in jouw hoofd zijn anders dan de mijne. Dus dat klopt, maar dat zegt niets over hóé je dan iemand moet doceren.’
Hoewel ik zelf ook psychologie heb gestudeerd en al vanaf de eerste colleges het belang van het werkgeheugen en langetermijngeheugen voor het menselijk leren ken, is het mijn moment om van Kirschner zelf te horen hoe dat werkt in de klaspraktijk. ‘De sterkste factor in het leren van nieuwe dingen is wat je al weet, dus je moet wel rekening houden met wat iemand weet,’ begint Kirschner. ‘De basis van het elementaire leerproces is bij iedereen hetzelfde,’ legt hij vervolgens uit. ‘We hebben een sensorisch geheugen, een werkgeheugen, en een langetermijngeheugen. De interactie tussen die geheugens werkt op dezelfde wijze. De principes zijn allemaal hetzelfde, maar dat betekent niet dat iedereen hetzelfde onderwijs krijgt of moet krijgen.’
Constructivisme is een filosofie die stelt dat kennis actief wordt opgebouwd door het individu op basis van haar of zijn achtergrond en ervaringen. ‘Ik zie de wereld anders dan jij en interpreteer wat ik zie anders dan jij.’ Deze filosofie wordt – volgens Kirschner onterecht – vertaald in een didactiek waar leerlingen vooral zelf kennis moeten opbouwen door te onderzoeken en ontdekken, in plaats van dat de leraar die kennis overdraagt.
Voor effectief leren is het dus cruciaal dat het werkgeheugen niet overbelast raakt. Dit betekent dat nieuwe informatie in kleine, goed gestructureerde stappen moet worden aangeboden, waarbij een kleine stap voor de ene een grote stap kan zijn,
en andersom. Pas wanneer de stof stevig in het langetermijngeheugen van de leerling is verankerd, is het zinvol om door te gaan naar een volgende stap. Deze aanpak, waarbij beheersing per stap centraal staat, wordt aangeduid als mastery learning.
Het idee van mastery learning werd in de jaren 60 ontwikkeld door onderwijspsycholoog Benjamin Bloom. Zijn kernidee: vrijwel alle leerlingen kunnen een hoog niveau bereiken, mits zij voldoende tijd, feedback en gerichte instructie en correctie krijgen. Onderzoek laat zien dat deze aanpak vooral effectief is omdat leerlingen meer oefenkansen krijgen en systematische feedback ontvangen.
Maar waarom is er dan zo’n aanhoudende drang naar onderwijsvernieuwing en de integratie van technologische vernieuwingen? Dat is een vraag voor bestuurders en beleidsmakers, antwoordt Kirschner resoluut. ‘Vraag aan die bestuurders, die beleidsmakers, waarom zij steeds als eksters glinsterende objecten pikken.’ Die objecten lijken misschien wel beter dan wat we hebben, maar de afgelopen honderd jaar laat zien dat het geven van degelijk onderwijs zijn waarde al ruimschoots bewijst. Om dat te illustreren grijpt Kirschner, ooit zelf kok, terug op een culinaire vergelijking: ‘Als ik voldoende heb aan een goed Sabatier-mes, hoef ik niet de meest moderne keukenmachine te hebben om een goed gerecht op tafel te zetten.’
Die metafoor gaat net zo goed op voor technologische vernieuwingen: ‘We zijn weer bezig met doen alsof het medium iets uitmaakt. Voor de smaak van mijn ratatouille maakt het niets uit of ik een keukenmachine gebruik of een goed Sabatier-mes. Alleen als ik iets moet maken voor 150 mensen, gebruik ik liever een keukenmachine. Daar kies ik voor een bepaalde technologie, omdat er randverschijnselen zijn die bepalen of het beter, sneller, uniformer te doen is. Hetzelfde geldt voor het onderwijs.’

Ons onderwijs en onze kijk daarop zijn erg gepolitiseerd. Hoe ervaart u dit?
‘Ik ervaar dat als het feit dat men denkt dat ik per definitie politiek conservatief ben, omdat ik voorstander ben van expliciete instructie. Maar goed onderwijs is niet progressief of conservatief, goed onderwijs is iets wat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat. Dat is niet links of rechts, maar een fundamenteel recht.’ Om te onderstrepen dat hij helemaal niet politiek conservatief is, noemt hij zijn politieke voorkeur. Enthousiast staat hij niet veel later op van zijn stoel en laat zijn T-shirt zien met handboeien die de olympische ringen vervangen, een demonstratie tegen de Olympische Spelen van 2008
in Beijing.
Diezelfde politieke gekleurdheid herken ik in de toetsing van goed onderwijs, en ik wil daar zijn visie op horen. ‘Toetsen zijn niet goed of slecht, dat is afhankelijk van waarvoor je ze gebruikt,’ zegt Kirschner.
Als het doel van toetsen belangrijk is, hoe denkt Kirschner dan over vroege selectie? Eigenlijk vindt hij dit te complex om op dat moment te bespreken, maar toch geeft hij verrassend uitgebreid antwoord. Hij zet zijn vraagtekens bij het uitstellen van vroege selectie. ‘Leeftijd is een construct,’ legt hij uit. ‘Het gaat niet om biologische of cognitieve ontwikkeling.’ Belangrijker is dat er een systeem is waarin kinderen optimaal kunnen leren en hun kansen kunnen benutten. Waar ze makkelijk van stroom kunnen veranderen, afhankelijk van hun behoeften en mogelijkheden. Hij is voorstander van convergent differentiëren, een vorm van differentiatie waarbij leerlingen een andere route kunnen volgen, maar uiteindelijk allemaal over dezelfde basisvaardigheden beschikken.
Convergent differentiëren is ontwikkeld als alternatief voor divergent differentiëren, waarbij leerlingen juist steeds verder uit elkaar groeien. Het doel is om verschillen in tempo of route te erkennen, maar tegelijk
te voorkomen dat de eindniveaus te ver uiteenlopen.
Kunt u het onderwijs van Nederland in internationaal perspectief plaatsen?
‘Ik wil me niet met andere landen vergelijken. Dat vind ik echt onzinnig. Maar als je zegt dat de toetsing in Nederland soms dusdanig gekleurd is dat het misschien niet betrouwbaar is, dan is er niets beters dan een gestandaardiseerde, geijkte toets, waarin je kunt zien of een kind in 2025 een ander eindniveau heeft gehaald dan een kind in 2020 of 2015. Je kunt dan zien hoe het onderwijs van een land
zich in positieve of negatieve zin ontwikkelt.’
Op dit moment zien we volgens Kirschner een achteruitgang in het niveau van leren. Ik ben dan ook benieuwd naar welke internationale inzichten hij als internationaal gerespecteerd onderzoeker zou willen meegeven. Hoewel hij eerst ad rem opmerkt liever berucht dan beroemd te zijn – liever kritisch dan mensen naar de mond te praten – twijfelt hij geen seconde over zijn antwoord: ‘Wat Nieuw-Zeeland en Engeland hebben gedaan, en waar men ook in Vlaanderen mee bezig is: back to basics. Zorgen dat lerarenopleidingen een standaard curriculum hebben, gebaseerd op wetenschap en niet op meningen en filosofieën.’ Een coherent horizontaal curriculum (wat leerlingen bij één leergebied leren, krijgen ze in hetzelfde leerjaar ook bij andere leergebieden) en verticaal curriculum (het volgende leerjaar bouwt voort op vorige leerjaren) bevordert dat kinderen goed leren.
Ter afsluiting vraag ik hem wat hij een typisch Kirschner-motto vindt met betrekking tot het onderwijs. Daar moet hij even over nadenken, maar komt dan met ‘do no harm’, een ethisch principe uit de geneeskunde dat hij vertaalt naar het onderwijs. ‘Docenten, scholen en onderwijsbestuurders mogen leerlingen geen schade toebrengen bij het geven van onderwijs.’ Er zijn bepaalde onderwijsvormen die schaden. En het idee dat kinderen het beste leren als ze zelf bepalen wat en hoe ze leren, is een van de schadelijkste onderwijsmythes.